HET HAAKSBERGERVEEN
(Bron: www.natuurlijk.nl)
Tekst: Lia en Han van Hagen, IVN Haaksbergen
Veenspecifieke planten
Veenpluis (eriophorum angustifolium)
Veenpluis (Eriophorum angustifolium) is een plant uit de (Cyperaceae). De plant groeit op vochtige, zure grond, zoals heide en veen. Het vormt daar zoden met behulp van uitlopers. Opvallend is het lange, witte vruchtpluis, waaraan de naam ontleend is. De bloemen zijn erg klein en vallen daarom niet op. Ze zijn tweeslachtig en in plaats van een kelk en kroon is er een krans van borstelharen (omgevormde schutblaadjes), die later uitgroeien tot lange witte haren. De (opvallende) bloempjes vormen aren, die van juni tot augustus in bloei staan.
Bloeiwijze
De bladeren zijn donkergroen. Geleidelijk worden ze bruin en tegen bloeitijd sterven de bladeren af. Als het bloeiseizoen is afgelopen tegen het eind van de zomer, ontstaan er nieuwe bladeren.
Veenpluis bevat een driehoekig nootje, dat omringd wordt door lange witte haren (de pluis).
Eenarig Wollegras (eriophorum vaginatum)
Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) is een pollenvormende, die behoort tot de (Cyperaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen.
De plant wordt 30-60 cm hoog en heeft geen wortelstokken. Door uitstoeling wordt een pol gevormd. De stengel is gevuld en naar de top stomp driekantig. De langwerpige, driekantig-borstelvormige bladschijf is v-vormig. Het bovenste stengelblad heeft geen bladschijf en bestaat alleen uit een opgeblazen bladschede.
Eenarig wollegras bloeit van maart tot mei met een eindelingse, tot 2 cm lange, langwerpig-eironde aar.De kafjes zitten in een spiraal en zijn éénnervig.
De aar heeft talrijke borstels (omgevormde schutblaadjes), die uitgroeien tot 2,5 cm lange, witte haren. Hieraan heeft de plant de naam wollegras te danken.
Bloeiwijze
De vrucht is een driekantig, 2-3 mm lang nootje.
De plant komt voor in moerassig hoogveen, heide en op kapvlakten van berkenbroekbossen. Bloei van maart tot mei.
De Zonnedauw (drosera intermedia)
Zonnedauw is een "vleesetend" plantje dat in voedselarme omstandigheden kan overleven door insecten te vangen en te verteren. Zonnedauw heeft talloze kleine tentakeltjes. Het produceert een glinsterend kleverig vocht dat insecten aantrekt en vasthoudt. Als er een mug gelijmd wordt gaat deze spartelen en hoe harder de mug spartelt hoe vaster hij komt te zitten. In het vocht zit wat mierenzuur waardoor er wat eiwitten van de prooi worden opgelost. Door het vrijkomen van deze eiwitten komen er in de plant verteringsappen vrij die de eiwitten van het insect verteren. Bij de mens werkt het net zo: er is altijd wat maagzuur, maar pas bij het eten komt er meer maagzuur vrij. Van het insect blijft alleen nog het onverteerbare pantser over. Er zijn twee soorten zonnedauw: de ronde en de kleine.
Lavendelheide (andromeda-polifolia)
De lavendelhei (Andromeda polifolia) is een dwergstruik, die behoort tot de heifamilie (Ericaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen. Tevens staat de plant op de Belgische Rode Lijst van planten. De plant komt van nature voor op de noordelijke helft van het noordelijk halfrond. De plant wordt ook in heidetuinen gebruikt. Er bestaan verschillende cultivars, zoals Andromeda polifolia 'Alba', Andromeda polifolia 'Blue Ice', Andromeda polifolia 'Compacta', Andromeda polifolia 'Hayachine', Andromeda polifolia 'Nana' en Andromeda polifolia 'Nikko'.
De plant wordt 10-50 cm hoog en heeft wortelstokken. De 1-5 x 0,2-8 cm grote bladeren zijn lancet- tot lijnvormig en hebben een sterk naar beneden omgerolde rand. De bladeren zijn van onderen iets blauwgroen of wit berijpt.
Lavendelhei bloeit van april tot juni, soms tot de herfst, met lichtroze, 5-8 mm grote, knikkende bloemen. De roze bloemsteel is twee tot vier keer zo lang als de bloem. Ook de kelk is roze gekleurd. De bloeiwijze is een armbloemige, schermvormige tros. De helmknoppen hebben aan de top twee hoorntjes.
De vrucht is een kleine doosvrucht met veel zaden. De plant komt in levend hoogveen tussen het veenmos en in heivennen voor.
Klokjesgentiaan (gentiana pneumonanthe)
De klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) is een plant die behoort tot de gentiaanfamilie (Gentianaceae). De plant komt van nature voor in Eurazië. In Nederland is de soort wettelijk beschermd: de plant staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen.
De plant wordt 15-60 cm hoog. De bladeren zijn niet breder dan 1 cm, lijn- tot lancetvormig en hebben een tot drie nerven. De rand van het blad is meestal iets omgerold. Het onderste blad is niet tot een lange schacht vergroeid.
De klokjesgentiaan bloeit van juli tot september met alleenstaande of twee bij elkaar zittende, donkerhemelsblauwe, 4-5 cm lange bloemen, die aan de buitenkant vijf groene strepen hebben en aan de binnenkant groen gestippeld zijn. Soms kunnen de bloemen ook wit zijn. De bloemen zitten in de bladoksels en aan het eind van de stengel. De vrucht is een doosvrucht. De kleine, lichte zaden zijn ongevleugeld.
De plant komt voor in blauwgrasland, tussen kort gras, heide en veenmoerassen op natte, zure grond. De klokjesgentiaan is een waardplant voor het gentiaanblauwtje (Maculinea alcon), die de eitjes afzet op de ongeopende bloemen. Ook de rupsen van de nachtvlinders Nemophora violaria (Adelidae) en Stenoptilia pneumonathes (Pterophoridae) komen op Klokjesgentiaan voor.